🇬🇧 en nl 🇳🇱

abound verb

  /əˈbaʊnd/
  • (intransitive) To be highly productive.
abortuskoorts
  • (intransitive) To be full to overflowing; to bristle. [First attested from around (1350 to 1470).]
abortuskoorts, in grote aantallen voorkomen, overvloedig aanwezig zijn, overvloedig voortbrengen, wemelen, zeer productief zijn
  • (intransitive) To be present or available in large numbers or quantities; to be plentiful. [First attested from around (1350 to 1470).]
in grote aantallen voorkomen, overvloedig aanwezig zijn, wemelen
  • To be copiously supplied. [with in or with ‘something’]
krioelen van, wemelen van

abounding adjective

  /əˈbaʊn.dɪŋ/
  • Ample, plenty, abundant.
gevaarlijk gezwollen, overvloedig, uiterst rijk, zeer productief
Wiktionary Links