doortrekken
verb
/dorˈtrɛkə(n)/
,
/ˈdortrɛkə(n)/
|
- overgankelijk de inhoud van de stortbak van een toilet ledigen.
|
flush
|
- ergatief zich door een gebied heen begeven.
|
cross
|
- overgankelijk door een materiaal heen diffunderen.
|
cross,
pervade
|
- overgankelijk een lijn verlengen.
|
extend
|