🇬🇧 en nl 🇳🇱
lie verb
/laɪ̯/
|
|
---|---|
|
liegen |
lie noun
/laɪ̯/
|
|
---|---|
|
leugen |
lie verb
/laɪ̯/
|
|
---|---|
|
liggen |
|
liggen, gelegen zijn |
lie noun
/laɪ̯/
|
|
---|---|
|
ligging |
|
ligging, terreinligging |
- a lie has no legs
- al is de leugen nog zo snel, de waarheid achterhaalt haar wel
- lie detector
- leugendetector
- make one's bed and lie in it
- eigen schuld, dikke bult
- lie down
- gaan liggen
- white lie
- leugen om bestwil
- let sleeping dogs lie
- slapende honden wekt men niet
- lie through one's teeth
- liegen alsof het gedrukt staat
- though a lie be swift, truth overtakes it
- al is de leugen nog zo snel, de waarheid achterhaalt haar wel
- lie still
- stilliggen