🇳🇱 nl en 🇬🇧

op preposition

  • aan de bovenkant aanrakend, rustend op, zich bevindend te
on, up
  • in de buurt van: dicht op elkaar
  • gelijktijdig met: op dat moment
  • op enig moment gedurende: op een dag
  • dragend als schoeisel: op blote voeten, op voetbalschoenen
  • met gebruik van
  • per (als bepaling van verhouding): 15 op de 100, de auto rijdt 1 op 10. mijl op zeven
  • met een specifieke waarde
  • in een toestand met
  • (Belgisch-Nederlands) bij (tussen twee getalswaarden die lengte en breedte aangeven)
up

🇳🇱 nl en 🇬🇧

passer noun

compass, pair of compasses

Passer noun

  • (astronomie) sterrenbeeld zuidelijk van de dierenriem (tussen rechte klimming 13u35m en 15u26m en tussen declinatie −70° en −54°)
Circinus
Wiktionary Links