schoot
noun
/sxot/
,
/sχot/
|
- (anatomie) de bovenkant van de dijen van iemand die zit
|
lap
|
- (scheepvaart) een lijn, aan de benedenhoek (de schoothoek) van een zeil bevestigd om het zeil mee in de wind te richten, een schootlijn
|
sheet
|
- (anatomie) een baarmoeder
|
womb
|