🇬🇧 en nl 🇳🇱
wear verb
/wɛ(ə)ɹ/
,
/wɛə(ɹ)/
,
[wɛɚ]
,
[wɛɹ]
|
|
---|---|
|
dragen, aanhebben |
|
uitputten, vermoeien |
wear noun
/wɛ(ə)ɹ/
,
/wɛə(ɹ)/
,
[wɛɚ]
,
[wɛɹ]
|
|
---|---|
|
slijtage, sleet |
|
kleding, kledij |
- wear out
- uitputten, vermoeien, verslijten
- worse for wear
- dronken
- wear down
- verslijten
- wear and tear
- slijtageproces, slijtage
- wear off
- doorslijten
- wear away
- doorslijten
- wear the trousers
- de broek aanhebben
- wear rose-colored glasses
- kijken met een rose bril
- if the shoe fits, wear it
- wie de schoen past, trekke hem aan