🇳🇱 nl en 🇬🇧

zwik noun

  /zʋɪk/
  • (bouwkunde) hoekstuk tussen een cirkel en de rechthoekige omlijsting hiervan
spandrel
  • het zwikken (van een lichaamsdeel), verstuiking
sprain
  • (verouderd) penis
  • (kaartspel) winnende slag van drie gelijke kaarten (bijv. drie boeren of drie azen)
pecker, peg
  • (kuiperij) een houten pin waarmee een zwikgat afgedicht kan worden
peg, plug
  • (figuurlijk) (informeel) aanzienlijke hoeveelheid, een groot aantal (van bij elkaar horen voorwerpen, artikelen, mensen e.d.)
shedload
Wiktionary Links