🇳🇱 nl fi 🇫🇮

zijn verb

  • ergatief: bestaan, existeren
  • ergatief: zich bevinden, ergens aanwezig zijn
  • koppelwerkwoord (gevolgd door zelfstandignaamwoordgroep): gelijk zijn aan:
  • koppelwerkwoord(gevolgd door zelfstandignaamwoordgroep): tot de groep behoren van
  • koppelwerkwoord (gevolgd door adjectief): de eigenschap hebben:
  • hulpwerkwoord: ~ + voltooid deelwoord: hulpwerkwoord van de voltooide tijd van een ergatief werkwoord
  • hulpwerkwoord: ~ + voltooid deelwoord: hulpwerkwoord van de voltooide tijd van de lijdende vorm
olla

zijn possessivePronoun

  • derde persoon enkelvoud, mannelijk of onzijdig
hänen
Wiktionary Links