baan
noun
/baːn/
|
- (natuurkunde) het traject van een projectiel of hemellichaam
|
orbite,
trajectoire
|
- (economie) het werk, een arbeidsovereenkomst tussen werkgever en werknemer
|
emploi,
boulot
|
- (verkeer) een verkeersweg of fysiek afgegrensd weggedeelte, voor rijverkeer of voor het opstijgen en landen van vlieg- en ruimtevaartuigen
|
voie,
chaussée
|
- strook materiaal als (behang-)papier, vloerbedekking, (textiel-)stof,
|
bande,
lé
|
- (sport) een voor sportwedstrijden geschikt gemaakt, langwerpig en vlak terrein, een rechte of rondgaande weg, of een deel van een vaar- of zwemwater
|
circuit,
court
|
- (militair) een terrein voor het houden van schietoefeningen
- iets op de lange baan schuiven: iets uitstellen
|
stand (m) de tir
|
- (techniek) het rechthoekige bovenblad van een aambeeld
|
table
|