🇳🇱 nl pl 🇵🇱
een adjective |
|
---|---|
jeden |
één cardinalNumeral
/eːn/
|
|
---|---|
|
jeden |
één noun
/eːn/
|
|
---|---|
|
jedynka |
- een blauwtje lopen
- dostać kosza
- aan een touwtje hebben
- wodzić za nos
- van een mug een olifant maken
- robić z igły widły
- de mens is voor de mens een mens
- człowiek człowiekowi człowiekiem
- een kat in de zak kopen
- kupic kota w worku, kupować kota w worku
- een gegeven paard niet in de bek kijken
- darowanemu koniowi nie zagląda się w zęby
- zulk een
- taki
- van een muis een olifant maken
- robić z igły widły
- een eed afleggen
- przysięgać