🇩🇪 de nl 🇳🇱
lassen verb
lasse, ließ, habe gelassen
/ˈlasn̩/
|
|
---|---|
|
laten |
lass adjective
/las/
|
|
---|---|
|
flauw |
- Wasser lassen
- een plas doen, wateren
- jemanden im Stich lassen
- iemand in de steek laten, inmand in de kou laten staan
- Zeit verstreichen lassen
- tijd laten vorbijgaan
- einen fahren lassen
- een wind laten, er een laten vliegen
- die Finger von etwas lassen
- zijn handen van iets aftrekken
- einen fliegen lassen
- een wind laten, er een laten vliegen
- leben und leben lassen
- leven en laten leven
- einer Sache freien Lauf lassen
- een zaak de vrije loop laten, een zaak op zijn beloop laten
- die Kirche im Dorf lassen
- het hoofd koel houden
🇳🇱 nl de 🇩🇪
lassen verb |
|
---|---|
|
schweißen, zusammenschweißen |