bellen
verb
/ˈbɛlən/
|
- inergatief de deurbel over laten gaan, schellen, aanbellen
|
ring
|
- door middel van een bel een signaal geven
|
ring,
ring for
|
- overgankelijk iemand opbellen, telefoneren naar of met iemand
|
call,
ring up
|
- door middel van een bel roepen
|
ring for
|