but – English-Nederlands Translations in WikDict

🇬🇧 en nl 🇳🇱

but conjunction /bət/ , /bʊt/ , /bʊʔ/ , /bʌt/ , [bɐt]
However, although, nevertheless, on the other hand (introducing a clause contrary to prior belief or in contrast with the preceding clause or sentence).	maar, echter
(obsolete) Except with; unless with; without.	maar
Except that (introducing a subordinate clause which qualifies a negative statement); also, with omission of the subject of the subordinate clause, acting as a negative relative, "except one that", "except such that".	behalve, maar

all but: bijna, welhaast
anything but: allesbehalve
it never rains but it pours: een ongeluk komt nooit alleen, een ongeluk komt zelden alleen
last but not least: laatst maar niet het minst
not only … but also: niet alleen … maar ook
close, but no cigar: bijna telt niet, het is net niks
the spirit is willing, but the flesh is weak: de geest is gewillig, maar het vlees is zwak
I know you are but what am I?: wat je zegt, ben je zelf
you can lead a horse to water, but you can't make it drink: met onwillige honden is het slecht hazen vangen

Wiktionary Links