🇬🇧 en nl 🇳🇱
own adjective
/oʊn/
,
/uŋ/
,
/əʊn/
|
|
---|---|
|
eigen |
own verb
/oʊn/
,
/uŋ/
,
/əʊn/
|
|
---|---|
|
bezitten, hebben |
- own up
- aannemen
- to each his own
- ieder het zijne, ieder zijn ding
- on one's own
- op eigen houtje
- own goal
- eigen doelpunt
- mind one's own business
- met zijn eigen zaken bemoeien
- of one's own accord
- eigener beweging, goedschiks, op eigen houtje
- hoist by one's own petard
- wie een put graaft voor een ander, valt er zelf in
- hold one's own
- haar op zijn tanden hebben, zijn mannetje staan
- stand on one's own two feet
- op eigen benen staan
Wiktionary Links
- English: own