🇳🇱 nl en 🇬🇧
praten verb
/ˈpraː.tə(n)/
|
|
---|---|
|
talk |
- een TV programma coördineren, bij mekaar praten
- anchor
- over koetjes en kalfjes praten
- chatter
- naar de mond praten
- pander
- uit het hoofd praten
- dissuade
- zijn mond voorbij praten
- talk out of turn
- in zichzelf praten
- talk to oneself
- tegen zichzelf praten
- talk to oneself
- ik wil er niet over praten
- I don't want to talk about it
- over werk praten
- talk shop
Wiktionary Links
- Nederlands: praten