🇬🇧 en nl 🇳🇱
put verb
/pʊt/
,
[pʰʊʔt]
|
|
---|---|
|
zetten, leggen, plaatsen, stellen, doen |
|
brengen, stellen |
putative adjective
/ˈpju.tə.tɪv/
,
/ˈpjʉ.tə.tɪv/
,
[ˈpju.ɾə.ɾɪv]
,
[ˈpjʉ.ɾə.ɾɪv]
|
|
---|---|
|
zogenaamd, vermeend, vermoedelijk |
putatively adverb |
|
---|---|
|
vermeend |
- put out
- ontzet, verontwaardigd, blesseren, kwetsen, buitenzetten, toegeven, uitwerpen, doven, uitdoen, blussen, produceren
- put on
- aantrekken, aandoen, opzetten, zetten
- put up with
- ondergaan, verdragen
- put on weight
- aankomen
- put the cart before the horse
- het paard achter de wagen spannen
- put away
- wegzetten
- put up
- opdissen
- shot put
- kogelstoten
- put all one's eggs in one basket
- alles op één kaart zetten, al je eieren in één mand zetten