🇳🇱 nl en 🇬🇧

spits noun

  • (verkeer) grote drukte in het verkeer op terugkerende tijdstippen
rush hour, peak hour
  • (bouwkunde) scherp, puntig uiteinde, hoogste punt
point, peak, summit, tip
  • (scheepvaart) klein vrachtschip, binnenschip (ook wel gebruikt als woonboot)
barge
  • (sport) binnen een ploeg een aanvallende speler die een positie opzoekt waarin hij een doelpunt kan maken
striker
  • type hond met een spitse snuit, opstaande, vrij kleine oren, een dichte, afstaande vacht, een tamelijk steile achterhand en een krullende staart
spitz

spits adjective

  • in een punt uitkomend
pointed, spiked
  • scherpzinnig
astute, shrewd

🇬🇧 en nl 🇳🇱

spit noun

  /spɪt/
  • (uncountable) Saliva, especially when expectorated.
speeksel, spuug, spuwsel

spit noun

  /spɪt/
  • A thin metal or wooden rod on which meat is skewered for cooking, often over a fire.
spit

spit verb

  /spɪt/
  • (ambitransitive) To evacuate (saliva or another substance) from the mouth, etc.
spuwen, spugen

spitting

gespuug
Wiktionary Links