zijn
verb
|
- ergatief: bestaan, existeren
- ergatief: zich bevinden, ergens aanwezig zijn
- koppelwerkwoord (gevolgd door zelfstandignaamwoordgroep): gelijk zijn aan:
- koppelwerkwoord(gevolgd door zelfstandignaamwoordgroep): tot de groep behoren van
|
be,
exist
|
- koppelwerkwoord (gevolgd door adjectief): de eigenschap hebben:
- hulpwerkwoord: ~ + voltooid deelwoord: hulpwerkwoord van de voltooide tijd van een ergatief werkwoord
|
have,
be
|
- hulpwerkwoord: ~ + voltooid deelwoord: hulpwerkwoord van de voltooide tijd van de lijdende vorm
|
have,
been,
be
|
- onpersoonlijk, ~ te drukt een soort van verplichting uit, of iets dat noodzakelijk is of voor de hand ligt
- onpersoonlijk, ~ te drukt een mogelijkheid uit
|
be
|
zijn
possessivePronoun
|
- derde persoon enkelvoud, mannelijk of onzijdig
|
his
|