🇳🇱 nl fr 🇫🇷
hebben verb
/ˈɦɛbə(n)/
|
|
---|---|
|
avoir, supporter |
hebben verb
/ˈɦɛbə(n)/
|
|
---|---|
|
avoir, être |
|
devoir |
- aan een touwtje hebben
- mener par le bout du nez
- bezwaar hebben tegen
- affronter, dégoûter
- andere katten te geselen hebben
- avoir d’autres chats à fouetter
- seks hebben
- baiser
- achting hebben voor
- estimer
- het uiterlijk hebben van
- paraître
- de wacht hebben
- garder
- trek hebben in
- souhaiter
- uitwerking hebben
- opérer