🇳🇱 nl pl 🇵🇱
het personalPronoun
/(ɦ)ət/
,
/hɛt/
|
|
---|---|
|
ono, to |
- wie het laatst lacht, lacht het best
- ten się śmieje, kto się śmieje ostatni
- Joost mag het weten
- Bóg jeden wie
- naamwoordelijk deel van het gezegde
- orzecznik
- op het matje roepen
- wezwać
- in het land der blinden is eenoog koning
- w kraju ślepców jednooki jest królem
- het kind met het badwater weggooien
- wylewać dziecko z kąpielą
- het redden
- zdążyć
- het kan me niets schelen
- to mnie nie obchodzi
- in het algemeen
- w ogóle