🇳🇱 nl de 🇩🇪
dag noun
/dɑx/
,
/dɑχ/
|
|
---|---|
|
Tag |
dag interjection
/dɑx/
,
/dɑχ/
|
|
---|---|
|
Tag |
|
tschüss |
- dag-en-nachtevening
- Tagundnachtgleiche
- vrije dag
- Freitag
- dag in dag uit
- tagaus, tagein
- dag in, dag uit
- tagaus, tagein
- Dag van de Duitse eenheid
- Tag der Deutschen Einheit
- aan de orde van de dag
- Tagesordnung
- menu van de dag
- Tageskarte
- op klaarlichte dag
- auf offener Straße
- als Pasen en Pinksteren op één dag vallen
- wenn Ostern und Pfingsten auf einen Tag fallen