🇩🇪 de nl 🇳🇱
können verb
kann, konnte, habe gekonnt
/ˈkœnən/
|
|
---|---|
|
kunnen |
können verb
kann, konnte, habe gekonnt
/ˈkœnən/
|
|
---|---|
|
kunnen |
Können noun {n}
Können
/ˈkœnən/
|
|
---|---|
|
aanleg |
- Berge versetzen können
- bergen kunnen verzetten
- sich von jemandem eine Scheibe abschneiden können
- aan iemand een voorbeeld kunnen nemen
- eine Nadel fallen hören können
- je kan er een speld horen vallen
- sich alle zehn Finger abschlecken können
- zijn vingers erbij aflikken, zijn vingers ernaar aflikken
- einpacken können
- kunnen inpakken
- weg können
- kunnen
- tragen können
- aankunnen
- jemandem nicht das Wasser reichen können
- niet aan iemand kunnen tippen