voor
preposition
/vor/
|
|
vor,
bevor
|
- ten behoeve van, ten gunste van
|
für
|
- dichterbij dan (gezien vanaf de spreker of anderszins)
|
vor
|
voor
noun
/vor/
|
- (landbouw) lange, smalle en ondiepe insnijding in een akker, gewoonlijk door een ploeg aangebracht
|
Furche
|