🇳🇱 nl de 🇩🇪
wie relativePronoun
/wiː/
,
/ʋiː/
,
/β̞iː/
|
|
---|---|
|
wer |
- wie het laatst lacht, lacht het best
- wer zuletzt lacht, lacht am besten
- wie wind zaait, zal storm oogsten
- wer Wind sät, wird Sturm ernten
- wie een kuil graaft voor een ander, valt er zelf in
- wer anderen eine Grube gräbt, fällt selbst hinein
- wie zijn hoofd niet gebruikt moet zijn benen gebruiken
- was man nicht im Kopf hat, hat man in den Beinen
- wie het gelooft wordt zalig
- wer’s glaubt, wird selig
- wie A zegt moet ook B zeggen
- mitgefangen, mitgehangen
🇩🇪 de nl 🇳🇱
wie adverb
/viː/
|
|
---|---|
|
hoe |
wie
/viː/
|
|
---|---|
als |
Wie noun {n}
Wie
/viː/
|
|
---|---|
|
hoe |
- wie viel
- hoeveel
- wie aus Eimern schütten
- pijpenstelen regenen, plenzen van de regen
- wie aus Eimern gießen
- pijpenstelen regenen, plenzen van de regen
- es wird nichts so heiß gegessen, wie es gekocht wird
- de soep wordt nooit zo heet gegeten als zij wordt opgediend
- wie mit Eimern gießen
- pijpenstelen regenen, plenzen van de regen
- bleich wie der Tod
- lijkbleek
- voll wie eine Haubitze
- stomdronken
- wie geht es dir
- hoe gaat het met jou, hoe gaat het ermee