🇬🇧 en nl 🇳🇱

die verb

  /daɪ/
  • (intransitive) To stop living; to become dead; to undergo death.
sterven, doodgaan, overlijden
  • To perish; to cease to exist; to become lost or extinct.
  • (often with "to") To become indifferent; to cease to be subject.
sterven, het laten afweten, het opgeven
  • (intransitive, uncommon, idiomatic) To be or become hated or utterly ignored or cut off, as if dead.
  • (intransitive, colloquial, hyperbolic) To be mortified or shocked by a situation.
sterven
  • To sink; to faint; to pine; to languish, with weakness, discouragement, love, etc.
doodgaan, het laten afweten, het opgeven

die noun

  /daɪ/
  • An isohedral polyhedron, usually a cube, with numbers or symbols on each side and used in games of chance.
dobbelsteen, teerling, mal, matrijs, plint, rafelsteen
  • (obsolete) That which is, or might be, determined, by a throw of the die; hazard; chance.
mal, matrijs, vorm

🇳🇱 nl en 🇬🇧

die relativePronoun

  • in een bijzin die het nog niet geheel bekende antecedent nader bepaalt
that, which, who

die demonstrativePronoun

  • wijst iets of iemand aan dat zich niet in de onmiddellijke nabijheid van de spreker bevindt
that, those
  • ter aankondiging van een bepaling
he, it, she, they
Wiktionary Links