🇬🇧 en nl 🇳🇱

door noun

  /do(ː)ɹ/ , /doə/ , /doʊ/ , /dɔɹ/ , /dɔː/
  • A portal of entry into a building, room, or vehicle, typically consisting of a rigid plane movable on a hinge. It may have a handle to help open and close, a latch to hold it closed, and a lock that ensures it cannot be opened without a key.
deur, portier

dooring noun

  • The event of a cyclist crashing into a newly opened car door.
dooring

🇳🇱 nl en 🇬🇧

door preposition

  /ˈdoːr/ , [doːr] , [dʊːr]
  • in
  • tijdens, gedurende
  • doorheen, binnenin van de ene kant naar de andere kant
  • doorheen, aan de ene kant naar binnen en aan de andere kant naar buiten
  • als achterzetsel: doorheen, van de ene kant naar de andere kant, aan de ene kant naar binnen en aan de andere kant naar buiten
  • als achterzetsel: van het begin tot het einde, gedurende
  • door ... te + infinitief; de procedure die gevolgd wordt om het doel te bereiken
  • de ene stof is door de andere gemengd
through
  • de handelende persoon bij een lijdende vorm
through, by
  • de oorzaak
through, by, from
Wiktionary Links