🇳🇱 nl en 🇬🇧

op preposition

  • aan de bovenkant aanrakend, rustend op, zich bevindend te
on, up
  • in de buurt van: dicht op elkaar
  • gelijktijdig met: op dat moment
  • op enig moment gedurende: op een dag
  • dragend als schoeisel: op blote voeten, op voetbalschoenen
  • met gebruik van
  • per (als bepaling van verhouding): 15 op de 100, de auto rijdt 1 op 10. mijl op zeven
  • met een specifieke waarde
  • in een toestand met
  • (Belgisch-Nederlands) bij (tussen twee getalswaarden die lengte en breedte aangeven)
up
Wiktionary Links
  • English: OP, op
  • Nederlands: op