op
preposition
|
- aan de bovenkant aanrakend, rustend op, zich bevindend te
|
on,
up
|
- in de buurt van: dicht op elkaar
- gelijktijdig met: op dat moment
- op enig moment gedurende: op een dag
- dragend als schoeisel: op blote voeten, op voetbalschoenen
- met gebruik van
- per (als bepaling van verhouding): 15 op de 100, de auto rijdt 1 op 10. mijl op zeven
- met een specifieke waarde
- in een toestand met
- (Belgisch-Nederlands) bij (tussen twee getalswaarden die lengte en breedte aangeven)
|
up
|