🇬🇧 en nl 🇳🇱
up adjective
/ap/
,
/ʌp/
,
[äp]
,
[ɐʔp]
,
[ʌp̚]
|
|
---|---|
|
omhoog, met |
|
klaar, bereid |
|
aan, aan de beurt |
|
beschikbaar |
|
functioneel, in orde |
|
mee |
|
op |
|
opgewekt |
|
stijf |
up preposition
/ap/
,
/ʌp/
,
[äp]
,
[ɐʔp]
,
[ʌp̚]
|
|
---|---|
|
op, omhoog |
|
langs |
up adverb
/ap/
,
/ʌp/
,
[äp]
,
[ɐʔp]
,
[ʌp̚]
|
|
---|---|
|
omhoog, opwaarts |
|
omhoog |
|
ver- |
up noun
/ap/
,
/ʌp/
,
[äp]
,
[ɐʔp]
,
[ʌp̚]
|
|
---|---|
|
omhoog |
up verb
/ap/
,
/ʌp/
,
[äp]
,
[ɐʔp]
,
[ʌp̚]
|
|
---|---|
|
omhoogdraaien, opschroeven, verhogen |
|
promoveren |
- set up
- klaarzetten, harden, stollen, verharden, verstokken, leiden, regelen, schikken, veroorzaken, verstrikken, voorbereiden, bereiden, opzetten
- wake up
- ontwaken, wakker worden, wekken, wakker maken
- up to
- aan, bereid, in, staat, bezig, met, naar, tot aan, op ... na, t/m, tot, tot en met
- wrap up
- afronden, inpakken, omhullen, verpakken, samenvatten
- pick up
- optillen, oppakken
- stand up
- de kat sturen, in de kou laten staan, opstaan, rechtstellen, rechtzetten, stellen, zetten
- get up
- opstaan
- shut up
- hou je bek, hou je kop, hou je smoel, kop dicht, bek dicht, hou je muil, klep dicht, mond houden, ophouden, zwijgen, stilvallen
- make up
- bedenken, verzinnen