🇳🇱 nl en 🇬🇧

pas noun

  • doorgang tussen bergtoppen, waar men over de bergkam heen kan.
  • (in België) (sport) schot naar een medespeler
pass
  • door een overheid verkregen identiteitsbewijs.
passport, pass
  • het plaatsen van de ene voet voor de andere bij het gaan.
step, pace
  • manier van lopen.
pace

pas adverb

  • niet eerder dan.
only
  • even tevoren.
just
  • in nog hogere mate.
now
  • nog niet lang.
only just

🇬🇧 en nl 🇳🇱

pa noun

  /pɑː/
  • (colloquial) Grandpa, grandfather.
opa
  • (colloquial) Father, papa.
pa

pas noun

  /pɑː/
  • A step in a dance. [from 18th c.]
balletpas
Wiktionary Links