kloppen
verb
/ˈklɔpə(n)/
|
- overgankelijk door slaan in een bepaalde toestand brengen
- overgankelijk verslaan in een wedstrijd
|
schlagen
|
- inergatief hoorbaar tegen of op iets slaan
|
klopfen
|
- inergatief voel- of hoorbaar bewegen
|
klopfen,
schlagen
|
- absoluut in orde zijn, correct zijn
|
stimmen
|