🇩🇪 de nl 🇳🇱
machen verb
mache, machte, habe gemacht
/ˈmaxn̩/
|
|
---|---|
|
doen, maken |
|
maken, doen |
- etwas rückgängig machen
- breken, iets annuleren, iets herstellen, iets terugdraaien, iets terugzetten, ongedaan maken
- aus einer Mücke einen Elefanten machen
- van een mug een olifant maken
- einen Hermann machen
- van een mug een olifant maken
- Aa machen
- kakken
- winke, winke machen
- dag
- jemanden hellhörig machen
- waarschuwing
- dicht machen
- afdichten, beëindigen
- Schluss machen
- er een eind aan maken, ergens een eind aan maken, ergens mee kappen, ergens mee ophouden, ergens mee stoppen, met iemand breken
- die Runde machen
- de ronde doen, doorgegeven worden