🇩🇪 de nl 🇳🇱
nehmen verb
nehme, nahm, habe genommen
/ˈneːmən/
|
|
---|---|
|
nemen, pakken, benemen, gebruiken, onderscheppen, ontnemen |
|
nemen |
- jemanden auf den Arm nehmen
- iemand bij de neus nemen, iemand in de maling nemen, iemand voor de gek houden
- kein Blatt vor den Mund nehmen
- geen blad voor de mond nemen
- jemanden unter seine Fittiche nehmen
- iemand onder zijn hoede nemen
- jemandem den Wind aus den Segeln nehmen
- iemand de wind uit de zeilen nemen
- die Beine in die Hand nehmen
- er als een haas vandoor gaan, met de duivel op de hielen, zich uit de voeten maken
- jemanden in die Zange nehmen
- iemand op de pijnbank leggen
- den Hut nehmen
- zijn biezen pakken
- etwas in Angriff nehmen
- iets aanpakken
- jemanden aufs Korn nehmen
- iemand op de korrel nemen