🇳🇱 nl en 🇬🇧
uit adverb
/œʏ̯t/
,
/œːt/
|
|
---|---|
|
off, out |
uit preposition
/œʏ̯t/
,
/œːt/
|
|
---|---|
|
out of, out |
uit- |
|
---|---|
abroad |
- duiveltje-uit-een-doosje
- jack-in-the-box
- uit-en-te-na
- comprehensively, exhaustively
- uit de kas graaien
- have one's hand in the till
- kijk uit
- be careful
- jaar in jaar uit
- year in, year out
- de kat uit de boom kijken
- watch which way the cat jumps
- de pijp uit gaan
- croak
- punt uit
- period
- het maakt niet uit
- it doesn't matter
Wiktionary Links
- Nederlands: uit-